APOTHEKERS TE PURMEREND
In 1949 publiceerde de heer W.F. Daems, apotheker te Naarden, in Gens Nostra (nr. 7/8 juli/augustus) een artikel over apothekers in Purmerend aan het eind van de 18e eeuw en in de eerste helft van de 19e eeuw. Twee van de in dit artikel genoemde apothekers, Jacob Makkes en zijn zoon Pieter, trokken mijn belangstelling omdat mijn echtgenote (familienaam Makkes van der Deijl) aan hen verwant is.
Als inwoner van Purmerend en regelmatig bezoeker van het Waterlands Archief leek het mij een aardig idee enkele van de de apothekers in Purmerend genealogisch te beschouwen, te meer daar een aantal van hen ook in de lokale politiek actief was. Het artikel van Daems wordt hieronder integraal overgenomen. Opmerkingen mijnerzijds zijn tussen [ ] geplaatst en in blauw weergegeven; daarbij zijn eventueel ook de hyperlinks naar genealogische overzichten opgenomen.
De wijze waarop men in de 18de (en nog tot ver in de 19de) eeuw apotheker werd, was vrij primitief. Op zeer jeugdige leeftijd (13 jaar en jonger) gaat de jongeling in de leer bij een Meester-Apothecar. In de grote steden, waar de apothekers in een eigen gilde, of met heelmeesters en chirurgijns in een z.g Collegium Medicum zijn verenigd, wordt de leerling ingeschreven in het “Inschrijfboek van Apothekers-knechts en leerlingen”. Na drie jaar ijverig gewerkt te hebben, ontvangt hij een Testimonium trienii tyrocinii (Diploma Tyrocinii). Verplaatsingen van leerlingen van de ene naar de andere Meester gaan gepaard met administratieve overschrijvingen (“overtekenen” noemden zij zulks).
Wanneer de “apothecars-knegt” zich voldoende in de kunst heeft bekwaamd en het nodige meent te weten van de “artsenijmengkunde”, welke kennis hij b.v. van de z.g. Lectores in de Artsenijmengkunde, Kruidkunde en later ook in de Scheikunde heeft verkregen, meldt hij zich voor het “doen van de Knegtsproef’. Slaagt hij, dan is hij Meesterknecht en kan b.v. voor zijn Meester waarnemen, ook na diens overlijden (ten behoeve van de weduwe b.v.). Intussen kan hij zich – zulks is meestal het geval – voorbereiden op het “doen van de Meester-Proef’. Heeft hij “daarin genoegen gegeven”, zo is hij gerechtigd de titel Meester-Apothecar te voeren en zich te vestigen in de stad waarvoor hij het examen heeft afgelegd.
Soms is de gang van zaken bij zo’n examen in de notulen der Collegia Medica of Gilden nauwkeurig chronologisch te volgen. Alle handelingen kosten geld: het inschrijven als leerling, het afgeven van diplomata, de toegang tot de lessen, tot de Hortus (in Amsterdam b.v.), het examen, de z.g. admissie (toelating tot vestiging), in de Franse tijd bet z.g. “patent”, de visering van een diploma enz. Daarvan vindt men in de Kasboeken der Collegia de aantekeningen. Deze archiefstukken, aangevuld met Naam- en Adreslijsten van doctoren en apothekers en voor Amsterdam de Heereboekjes, zijn waardevolle hulpbronnen bij het genealogisch onderzoek.
Het pharmaceutisch onderwijs bleef tot rond 1800 zeer gebrekkig. Van die tijd af, onder druk der hervormingen ten gevolge van de Franse revolutie, worden stelselmatig pogingen tot verbetering ondernomen. Vóór die tijd bezochten slechts enkelen de Athenaea en Hogescholen; met de oprichting van Klinische Scholen (de eerste te Haarlem in 1825) werd een forse schrede in de goede richting gedaan. Eerst door de Geneeskundige Wetten van 1865 werd het pharmaceutische onderwijs gebracht op het hoge academische plan waarop het thans staat.
Bovenstaande uiteenzetting is uiterst kort en schematisch gehouden, omdat het hier niet de plaats is om er dieper op in te gaan. Wie zich in het algemeen oriënteren wil over pharmaceutische toestanden in vroeger eeuwen raadplege W. Stroeder – Geschiedenis der Pharmacie in Nederland, 1891.
Apothekers
Balen, Bernardus Arnoldus van, geb. Den Haag, overleden 19.5.1829 (74 j.) geb. Den Haag, overleden 19.5.1829 (74 j.) te Purmerend, was gehuwd met Johanna Christina Plemper (overl. Purmerend 21.7.1798). Hij was gedurende 7 1/2 jaar apotheker te Leiden, daarna 2 jaar te Utrecht en ten slotte te Purmerend. Hij deed in 1784 examen. In 1813 was hij Adjunct-Maire, later Wethouder.
Balen, Jan Plemper van, zoon van de voorgaande, geb. te Purmerend 25.4.1790, gehuwd aldaar 30.6. 1813 met Cornelia Visscher. Was apotheker in de Peperstraat. In 1811 deed hij voor de Departementale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt residerende te Haarlem examen als apotheker voor een stad (Purmerend). Op 11.7.1811 betaalde hij het examengeld, f 210.-. Voor tijdens het examen gebruikte kolen en voor het licht betaalde hij op 19.12.1811 f 2,40 en nog f 6.- voor het gebruik van het laboratorium.
Balen, KIaas Plemper van, zoon van de voorgaande, geb. te Purmerend 19.2.1817, gehuwd aldaar 10.2.1839 met Gijsbertha Geerke. Hij deed 24.11.1838 te Haarlem zijn examen als apotheker.
[Daems houdt bij Jan en zijn zoon Klaas ten onrechte vast aan de naam Van Balen. Hun familienaam is hier echter al veranderd in Plemper van Balen. Aan de genealogie Plemper van Balen wordt nog gewerkt; deze zal binnenkort op deze site worden geplaatst]
Boomsma, Pieter Jelles, zoon van Jelle Jetzes Boomsma, koopman te Harlingen, en van Dieuwke Johannes. Hij was apotheker en drogist in de Hoogstraat. Hij deed in 1810 te Amsterdam zijn examen. Het examengeld betaalde hij 28.12.1810, terwijl hij 18.8.1811 een “tamelijk” examen in de Hortus (“in de groene kruyden”) aflegde. Hij huwde 23.8.1812 te Purmerend met Wellemoet Versteveren.
[Pieter Jelles Boomsma had drie dochters, van wie er één jong overleed, en de hieronder genoemde zoon. Deze verdronk bijna twee jaar na zijn huwelijk met Neeltje Oud op 29-jarige leeftijd in de Ringsloot bij Ilpendam. Er waren geen kinderen; de van oorsprong Friese familie Boomsma zet zich in deze tak dus niet voort. De familie Boomsma in Purmerend] Boomsma, Simon, zoon van de voorgaande, geb. te Purmerend 5.3.1820. Deed 10.3.1842 te Haarlem zijn apothekersexamen.
Buin (Buyn), Cornelis, zoon van de volgende, geb. te Purmerend 27.4.1824. Deed 23.12.1847 te Haarlem examen.
Buin, Pieter. Was apotheker te Purmerend. In 1822 betaalde hij aan de Dep. Comm. van Gen.Onderz. en Toevoorzigt te Haarlem f 9. – voor het viseren van zijn diploma, waaruit volgen zou, dat hij zich genoemd jaar te Purmerend als apotheker vestigde. Hij was gehuwd met Gijsberta Sijpesteijn.
Craaij, Jacobus, gedoopt te Monnikendam 18.1.1787 (geref), zoon van Bruijning Nicolaas Craaij en van Weijntje van Veeren. Overl. te Amsterdam 7.3.1830. Was gehuwd met Hillegonda Willemina Wormer. Hij was 4 jaar en 3 mnd. “winkelbediende” bij de Amsterdamse apotheker Van Dorsten en 5 ½ jaar bij apotheker C.L. Volmar te Monnikendam (attestaties d.d. 2.11.1808). Op 5.12.1808 heeft hij zijn theoretisch examen gedaan en worden hem de practische werkstukken ter bereiding opgegeven. Nog in 1808 vestigde hij zich als apotheker te Purmerend (“op ’t Venediën”).
Craaij, Jacob Willem, zoon van de voorgaande, geb. te Purmerend 10.6.1817. Werd in september 1836 ingeschreven als leerling der pharmacie aan de Clinische School te Amsterdam. De Hoogleeraar W. Vrolik noemde hem in zijn rapport d.d. 1.7.1837 (zonder meer).
Hartinck, Harms. Was in 1790 als apotheker te Purmerend gevestigd. Hij had geen examen gedaan. In 1808 overleden.
Heitinck, H.H., apotheker te Purmerend, nog in 1808.
Hoven, Adriaan van de(r), met een chirurgisch diploma van 1780 als apotheker te Purmerend gevestigd (dus een chirurgijn met “apothecarswinkel”). Hij vertrekt in 1809 naar Utrecht.
Makkes, Jacob, geb. te Edam plm. 1783, zoon van Pieter Makkes, kaarsemaker, en van Suzanna Swart. Hij huwde 26.5.1811 te Purmerend Aagje Rust en was als apotheker te Purmerend gevestigd.
Makkes, Pieter Jacobs, zoon van de voorgaande, geb. te Purmerend 20.3.1812. Deed 14.3.1833 zijn apothekersexamen te Haarlem.
[De familie Makkes in Purmerend]
Molenaar, Joris Johannes, geb. te Purmerend 28.2.1831, zoon van Leendert Molenaar, meelmolenaar, en van Maria Switzer. Deed 13.11.1851 te Haarlem examen, vestigde zich daarna als apotheker te Purmerend.
Verhoop, Daniël. Volgde in 1800 de lessen van het Publiek Onderwijs te Amsterdam; was toen leerling bij apotheker Leignes te Amsterdam. In de naamlijst van hen die deze lessen volgden, staat bij zijn naam aangetekend: “Verhuist na Zwol”. In 1809 legde hij te Amsterdam het examen af. Op 16.5.1809 verkaren de apothekers Van Meurs en Leignes, dat hij resp. 3 maanden en 3 jaar en 3 maanden bij hen in dienst is geweest. Zijn examen in de Hortus legde hij af op 18.8.1810. In 1813 noemt hij zich apotheker en chirurgijn. Hij was gehuwd met Elizabet Johanna Schwartze.
Woltman, Johannes Matthias, geb. plm. 1740, overl. te Purmerend 14.2.1816. Werd in 1756 leerling, 1759 gezel, 1764 apotheker. Sedertdien te Purmerend als “apothecar en chimist” gevestigd. Later tevens Lid van de Raad.
Zwaneveldt, G.W. Was als apotheker te Purmerend gevestigd omstreeks 1808 op een vals diploma.
Aantekeningen bij enkele der bovengenoemde apothekers
Op 3 October 1808 werden de apotheken te Purmerend door daartoe bevoegde Amsterdamse doctoren geinspecteerd (“winkel-visitatie” noemde men deze inspectie). Zij rapporteren:
J.M. Woltman, Apotheker, geëxamineerd, drie winkelknechts. De Apotheek in orde volgens Pharmacopoea Batava (het toen vigerende wettelijke voorschriftenboek).
B.A. van Balen, Apotheker zedert veele jaren aldaar gezeten, de winkel in goede orde bijna volgends de Ph. Bat.; de zoon winkelknecht.
H.H. Heitink, Apotheker zedert jaren aldaar gezeten, 3 knechts. De apotheek in de uiterste orde volgends de Pharm. Bat. en van alles ruim voorzien.
Zwaneveld, Apotheker. Het diploma van apotheker was onecht, en is door de Commissie ter visie der vergadring meegenomen. Declareerd Zwaneveld dit Diploma van de Castelyn Crevins boven de hal, ontfangen te hebben. Is hem gezegt zijn apotheek te moeten sluiten. Dan zodra hij begreep, dat dit Diploma onaangenaamheden zou veroorzaken, zeide hij, als dreigende, dat de Heer Van der Sleyden, Secretaris van den Landdrost, zijn neef was. De winkel is niet geïnspecteerd door de Commissie. Het onecht Diploma is van voorn. Zwaneveld door de Commissie overgenomen in presentie van den Heer Med. Doct. en Lector Rant te Purmerend.
Zwaneveldt is blijkbaar zeer benauwd voor de gevolgen. Hij wendt zich met volgend schrijven (d.d. 8.8.1808) tot Daniël Dylius, Med. Doctor te Amsterdam.
Weledele Heer!
Gedagvaard zijnde om op ’t Collegie Med. te compareeren, zoo is mijn verzoek dat Geacht Collegie voor te stellen de omstandigheden waarin mijn vrouw exteerd. Uw WelEd. ziet uit de Getuigenis van den Pred. Swaan, in welke omstandigheid ik zit te zugten en den hemel weet wat mij te volgen staat. U welEd zijn borgen genoeg voor mij, ik kan zelve den huijze niet verlaten. Uwe beloften zijn zoo groot, genoeg mij voor alle gevolgen te waarborgen, en zal moeten besluyten om mijn winkel te verkopen indien alles niet beterd. Tekene mij dus met alle achting.
WelEd Heer!
Uw WelEd Dw. Dienaar
G.W. Zwaneveldt.”
Doctoren en apothekers beschuldigden elkaar in die tijd om de haverklap van op elkanders terrein te komen; doctoren bereidden zelf geneesmiddelen en verkochten die; apothekers mochten graag eens dokter spelen.
Over de “dokterende” apothekers te Purmerend is nog al wat te doen geweest. De Stads Medicinae Doctor Isaac Jan Rant wendt zich op 29.11.1809 tot Zijne Excellentie den Minister van Eerediensten en Binnenlandsche Zaken van Zijne Majesteit den Koning van Holland. Zo lang hij te Purmerend woont heeft hij moeten vaststellen dat apothekers zich bemoeiden met interne geneeskunde. Herhaaldelijk heeft hij “bij zieken gehaald, die hij in doodsgevaar bevondt, en bij welken dese of die Apothecar alle zijne kundigheden ten toon gesteld had, zoodanig een Apothecar daarover onderhouden” enz., zonder resultaat. Hij volstaat met de bijvoeging van twee getuigenissen en de recepten die door een der apothekers nog onlangs aan een zieke te Purmerend zijn voorgeschreven en die buiten zijn eigen apotheek bereid moesten worden.
De getuigenissen zijn 1e. van Mr. François Galles, Secretaris van de Beemster en van Bernardus Selleger, Koninglijk Notaris, beide te Purmerend, die verklaren, dat het een bekende waarheid is, dat te Purmerend de apothekers medicineren en 2e. van Willem de Groot, inwoner van Purmerend, die verklaart, dat apotheker Verhoop de patient Karel Koning te Purmerend heeft behandeld. De huisvrouw en schoonzuster van Karel Koning hebben hem (de Groot) zulks zelf op 24.11.1809 verklaard. Nog vandaag heeft Verhoop aan de vrouw en hare zuster gezegd, “dat het gevaar der ziekte geweken was”. De Groot verklaart verder, dat Verhoop de medicijnen door zijn huismeid heeft laten bezorgen aan Karel Koning.
Woltman, eveneens beschuldigd, schrijft op 27.12.1809 aan Doctor N.W. Rauwenhoff (Lid van de Comm. van Gen. Onderz. enz. te Amsterdam) hoe de vork eigenlijk in de steel zit:
“De Heer Rant is hier gehuuwt aan een brave jonge jufrouw dogter van den waardige Heere Jb Wormer ook mede Lid van den raad, sijn Ed. zelve en de geheele raad veroordeelten Rant zijne handelwyse/ alle zijn van de beschuldiginge/ daarin vervat overtuijgt als valsch en segt/ en zijn er mede verlegen en willen zo veel doen als mooglijk om den ouden Heer geen meer verdriet aan te doen/ maar daar ik zo zeer en schandelijk daarin behandeld worde/ zo konde niet van mij verkrijgen/ om door een berigt na waarheid de Commissie in staat te stellen/ om na waarheid en locale omstandigheden te kunnen oordeelen, had doctor Rant zig beklaagt en versogt dat de Apothecars hier verboden mogte worden, om dat het sijn Edl. benadeelde ik zoude er niets van geweeten hebben/ maar nu dat hij zijn Request grond op geheele valsche en eerrovende leugens daar niets van waar is; nu vorderde dog mijne eere om die fatale leugens aan te tonen/ daarbij geloove ik niet dat zo eene handeling hem in meer practijk zal brengen/ maar wel als sijn Edl. zig ten besten liet raden/ maar sijn Edl. wijsheid is boven alles/ en hij volgt zijn eijgen begrip/ want voor mij ik heb het geen minste voordeel bij de practijk/ maar als de menschen doch gedwongen worden aan de willekeurige handelwijs van een jongling dat valt ook hart/ daar sijn Edl.zig bemint konde maken/ ik self heb sijn Edl. bij mij aan huis bij een buyten man geroepen om hem in de buytenpractijk te brengen en daar stelde sijn Edl. op rekening voor een consult met mij N.B. aan mijn f 3.-, denk eens wel Edl. Heer hoe dat bij de menschen afschrik/ als het weten konde zoude vriendelijk den Raad van U welEdl. te wenschen te erlangen hoe ik mij verder in deze omstandigheden konde en behoorde te gedragen.
Hebbe de Eere mij met alle waare Hoogagting te tekenen
WelEdl Zeergeleerde Heer
U welEd. onderdanigste dienaar
J. M. Woltman
Dit was zijn persoonlijk schrijven aan Rauwenhoff. Aan de Commissie officieel heeft hij een schrijven laten opmaken van vier kantjes folio. Het uitvoerig relaas is samen te vatten in vier beschuldigingen en de weerlegging daarvan.
le. hij oefent de geneeskundige praktijk uit;
2e. deze uitoefening is in strijd met de wetten van het Rijk;
3e. door die uitoefening heeft hij wegens onkunde vele ongelukken gemaakt;
4e. is hij “na herhaald christelijke aanmaningen, om uit liefde tot het menschdom, daarvan af te zien, evenwel daarmede doorgegaan”.
Ad 1. De beschuldiging is juist; hij doet het al meer dan 40 jaar in overleg met den stadsdoctor Anth. Jan Menger, wiens practijk hij bij ziekte waarnam (van 1764-april 1805). Het College van de algemeene Armen verzocht hem ad interim de arme zieken te visiteeren en de nodige medicamenten voor te schrijven. Hoewel daarvoor een vast tractement werd gegeven, heeft hij dat niet aanvaard, daar hij uit liefde voor de lijdende mensheid nog nimmer voor loon had gepractiseerd.
De opvolger van Menger, Dr. B.0. Coninck Westenberg, droeg hij alle bij hem in behandeling zijnde patiënten over en bracht hem in contact met de patiënten van buiten, die op Marktdag (dinsdag) in zijn apotheek om raad kwamen. Dr. Coninck Westenberg was zo gesteld op Woltman, dat hij deze dikwijls mee op consult nam! Helaas stierf Coninck Westenberg reeds in januari 1808.
Wederom ad interim waarneming tezamen met Landskroon, Stadsvroedmeester en Lector, gratis voor niets. Daarna kwam Rant, een jongeling van toen 23 jaar, 5 maanden tevoren gepromoveerd. Woltman handelde met hem als met Coninck Westenberg, met het resultaat van in beschuldiging gesteld te zijn. “Is het soms een misdaad in zijne oogen, dat ik ook patiënten waarneeme voor Doctor Landskroon? en niet dat ik veel meer voor hem zelven hebbe waargenomen? Wat man is Doctor Rant?”
Ad 2. Indien dit werkelijk zo is, dan hebbe ik gedwaald – schrijft hij – doch volgens art. 14 van de Wet van 20.3.1804 mocht ik de practijk blijven uitoefenen. Bovendien, als Rant mij dit verwijt, waarom heeft hij dan ten voordele van zichzelf mij daartegen laten zondigen?
Ad 3. Laat Rant daarvan de bewijzen leveren. Veel meer zal de Zeergeleerde en Ervaren arts te Monnikendam, de Heer Thierens kunnen getuigen, die met hem over belangrijke patiënten heeft gepractiseerd.
Ad 4. Dit is een leugen; nooit heeft hij mij zooiets gezegd. Ook twee andere apothekers kunnen dit bevestigen.
Tot zover dit schrijven. Er blijkt in ieder geval wel uit dat Woltman een omvangrijke medische practijk moet hebben gehad.
Apotheker B.A. van Balen schrijft op 3.3.1810 in dezelfde trant. Hij wijst er op, dat hij reeds 30 jaren apotheker is, waarvan 7 1/2 jaar te Leiden en 2 jaar in Utrecht.
Rant stuurde op 18.1.1810 aan de Secretaris van de Commissie te Amsterdam als bewijsstukken twee recepten, door Woltman geschreven en bij apotheker J. Craaij ter gereedmaking aangeboden. Zij zijn door Craaij welwillend ter beschikking gesteld! Rant merkt op dat ze met potlood geschreven zijn, zoals Woltman nog steeds doet. Hij practiseert nog even sterk als voren. De recepten waren bestemd voor Melis Spaan en gedateerd 8.11.1809.
Ten slotte bevat het archief over deze historie nog de verklaringen van Lijsje Baan, Christina Baan met getuigen Jan Bakker en Maartje Rosendaal d.d. 14.2.1810. Zij beweren dat Lijsje voornoemd enige keren gewaakt heeft bij Karel Koning, toen deze ziek was en dat zij gezien heeft dat Verhoop “de apotheek alhier uitoeffenende” als Doctor is opgetreden, hem de pols heeft gevoeld en vragen heeft gedaan omtrent zijn ziekte, hem zeggende dit of dat medicament te zullen leveren. Christina, die oppaste, als Koning’s vrouw uit was, heeft medicamenten helpen ingeven, die door Verhoop aan Karel Koning waren bezorgd.
W.F. DAEMS